Als we over corona en coronatesten spreken, dan gaat het vaak over antigenen en antilichamen.
Wat is dit nu precies en wat zijn de verschillen:

Antigenen

Antigenen zijn moleculen die zich bevinden op de buitenkant van pathogenen. Pathogenen zijn ziekteverwekkers zoals virussen en bacteriën. Antigenen zijn specifiek voor iedere soort en kunnen daardoor gebruikt worden om ze te identificeren (zoals bij een coronatest). Ons lichaam identificeert de antigenen ook, waarna ons immuunsysteem kan reageren.  Ze zijn zeer specifiek. Als een pathogeen traag of niet muteert, dan blijft je immuunsysteem het langdurig herkennen aan de antigenen.

Een antigeen is dus een onderdeel van het virus of de bacterie zelf. Een antilichaam is een stof die ons lichaam produceert als reactie op contact met antigenen:

Antilichamen

Antilichaam is een ander woord voor antistof of immunoglobuline (Ig). Dit zijn stoffen die ons lichaam aanmaakt na contact met een pathogeen (virus of bacterië). Heb je een ziekte, zoals corona of griep, doorgemaakt, dan gaat je immuunsysteem specifieke antistoffen (of antilichamen) aanmaken tegen de antigenen van dat pathogeen. Ook na vaccinatie gaat je lichaam antistoffen aanmaken.
Dit is om ervoor te zorgen dat je lichaam snel kan reageren als het nog eens in contact zou komen met het pathogeen. De antilichamen vind je meestal in het bloed en soms ook in het slijm van de luchtwegen. Als het virus of de bacterie nog eens zou binnendringen, dan herkennen de antilichamen de antigenen metee, en gaat je lichaam snel op de juiste manier kunnen reageren om het uit te roeien.

Het duurt even voor je immuunsysteem antilichamen aanmaakt, dit kan 1-3 weken duren.
Hierdoor zijn coronatests die op antilichamen testen niet geschikt om een actieve of vroege infectie op te sporen. Dit is ook de reden dat je niet direct na vaccinatie volledig bent beschermd, maar pas na een tweetal weken.

Voor meer info over de verschillende coronatesten: Klik hier.

Varianten van COVID-19

Bij het COVID-19 virus ontstaan er nieuwe varianten door mutaties. Voorlopig zijn de antigenen tussen deze varianten nog niet te verschillend, zodat ons lichaam ze nog herkent na contact. Ben je in 2020 of 2021 gevaccineerd of heb je de ziekte doorgemaakt, dan zal je van een nieuwe besmetting niet of niet erg ziek worden omdat je immuunsysteem snel kan reageren door de aangemaakte antilichamen.
De kans is reëel dat er mettertijd nieuwe varianten komen met te verschillende antigenen dan die van de huidige varianten. Immuniteit die je had door het doormaken van een oude variant of na vaccinatie met de eerste vaccins, zal dan niet langer volstaan om een snelle respons van ons lichaam te krijgen.
Dit is ook wat er jaarlijks gebeurt met de griep. Er ontstaan zeer snel nieuwe varianten, met andere antigenen, waardoor onze antilichamen van het jaar ervoor (door de ziekte zelf of door vaccinatie verkregen), de nieuwe griepvarianten niet meer herkennen. We kunnen er dus terug ziek van worden.

Het ontstaan van COVID-19 varianten en de snelheid waarmee dit gebeurt, is één van de redenen dat virologen en andere wetenschappers nog steeds voor voorzichtigheid pleiten. Dit is ook één van de redenen dat een hoge vaccinatiegraad belangrijk is. Als een grotere groep gevaccineerd is, dan zal de verspreiding van het virus en de kans om te muteren, vertraagd worden. Zo wordt het ontstaan van varianten afgeremd.